Het is weer zover: de dagen worden langer, de zon laat zich vaker zien, en de lucht voelt zachter aan. Kortom de zon schijnt weer en ik merk het meteen, niet alleen aan de wereld om me heen, maar ook aan mijn lichaam. Het voorjaar brengt altijd iets mee dat ik moeilijk kan uitleggen, maar wat me diep raakt. Zodra het weer beter wordt, voel ik me lichamelijk vaak ook beter. Alsof mijn lijf een beetje tot rust komt. Minder stijf, minder moe, meer lucht, meer ruimte. Alsof er iets opent wat de winter even had gesloten.
Maar juist in die momenten, wanneer ik me wat sterker voel, komt ook steeds die andere kant naar boven. Want zodra het beter gaat, wil ik meteen meer. Meer doen, meer ondernemen, meer genieten. Dat is logisch; ik wil het leven voelen, het licht grijpen. Alleen… mijn lijf werkt niet zo. Mijn chronische ziekte is altijd, dus ook met mooi weer. En als ik dat even vergeet, word ik regelmatig teruggefloten. Iets wat ik erg lastig vind.
Ik bedoel; het betere weer maakt me blij, maar tegelijkertijd ook bewust. Het herinnert me eraan dat ik moet blijven zoeken naar de balans. Tussen doen en rusten. Tussen genieten en opletten. Tussen het leven vieren en het leven dragen. Het is een leerproces dat nooit stopt. Soms voel ik me daar moedeloos over, soms denk ik dat ik het belans gevonden heb. Want ik leer steeds beter luisteren naar wat ik nodig heb, ook als dat betekent dat ik iets moet laten. En misschien is dat wel precies de les die elk seizoen met zich meebrengt: leven met wat er is, en daarin leren mezelf niet te verliezen.
Dankjewel dat je de moeite neemt om dit te lezen. Het betekent veel voor me.
Liefs,
Sharon Roos